Mijn vroegere spirituele leraren vergeleken het bewustzijn met een projectiescherm. Zij wilden hiermee duidelijk maken dat bewustzijn, zoals een projectiescherm, beelden laat zien die voortdurend veranderen maar dat het zelf onveranderlijk hetzelfde blijft. Wat de beelden ook zijn die er op of in verschijnen – een felle brand, een kolkende watermassa, ruziënde mensen – scherm en bewustzijn tonen die, maar doen zelf niets.
Bewustzijn; de kenner van de verschijnselen die erin verschijnen
In het bewustzijn verschijnen zintuiglijke gewaarwordingen, gedachten, gevoelens, emoties, herinneringen en dromen. Maar anders dan het projectiescherm, heeft het bewustzijn ook notie van die verschijnselen. Het is er getuige van. Het bewustzijn is open, helder en kennend.
Een van de fenomenen die in het bewustzijn verschijnen is de ‘ik’, de persoon, en met het verschijnen van die entiteit, ontstaat de illusie van afstand. Kenner (subject) en het gekende (object) lijken dan van elkaar gescheiden. Door die afstand ben ik getuige van de gedachten, gevoelens, emoties en herinneringen die in mij opwellen.
Het zwaartepunt van de aandacht
Als wij naar een film kijken, negeren wij de projector, het licht dat op het scherm wordt geprojecteerd en het scherm zelf. Alleen dan kunnen wij helemaal opgaan in de film. Op vergelijkbare wijze negeren wij in het dagelijks leven het kennende aspect van het bewustzijn. Doorgaans zijn wij zo in beslag genomen door wat in het bewustzijn verschijnt, dat wij de onveranderlijke kenner van die verschijnselen niet opmerken. Het zwaartepunt van onze aandacht ligt dan bij de fenomenen die ons bewustzijn ons voortovert.
De eenheid van bewustzijn en inhoud
Mijn leraren moedigden mij aan mijn aandacht te verschuiven van de objecten van waarneming naar het subject, de kenner van de objecten. Door dit herhaaldelijk te doen, zou ik mij meer en meer vestigen in die kennendheid, in die waarnemendheid. Hierin gevestigd, zou ik – althans dat was de belofte – vrij worden van verwikkelingen, verknopingen. Gedachten en gevoelens zouden niet langer met mij op de loop gaan, maar ik zou hen al bij hun opkomen herkennen als bewustzijnsverschijnselen. De herkenning van het bewustzijn als de onveranderlijke stilteachtergrond en kenner van de erin verschijnende fenomenen, zou een einde maken aan begoocheling. Echter, op de momenten dat het mij zou helpen mijn aandacht te verschuiven van de fenomenen naar de kenner, zoals wanneer ik angstig, boos of verdrietig ben, dan kwam het niet in mij op dit te doen. Ik zag steeds duidelijker dat ik hierover niet de regie had en gaf de aandachtsoefening op. Dit opgeven deed mij inzien dat bewustzijn en wat erin verschijnt, niet zijn gescheiden van elkaar. De continu veranderende inhoud van het bewustzijn en de onveranderlijke kenner bleken één te zijn! Sri Nisargadatta, een Indiase wijze, verwoordde dit heel mooi: (ik parafraseer) “Te zien dat je niets bent, is wijsheid; te zien dat je alles bent, is liefde”.
Gewaarzijn
Sinds de herkenning dat de kenner en het gekende één zijn, vermijd ik het woord bewustzijn. Het woord suggereert me te veel dat er een bewustzijnsbezitter is, en die is er niet, want de ik die claimt bewust te zijn, is net als alle andere bewustzijnsverschijnselen, iets dat komt en gaat. Niet de ik is het continuüm, maar het bewustzijn. Identificeert de ik zich met het continuüm, dan waant die zich de constante.
Liever gebruik ik het woord ‘gewaarzijn’. Hiermee bedoel ik open, helder gewaarzijn, waarnemen zonder dat iets wordt gezocht of wordt getracht tot stand te brengen. Het gewaarzijn is een vermogen dat zich kan ontwikkelen. Het kan scherper en helderder worden.
De invloed van de waarnemer
Wij nemen aan dat materie, wanneer het wordt waargenomen, niet verandert door de waarneming ervan. Dit is bij relatief grote objecten zo, maar bij de allerkleinste deeltjes niet. Kwantumfysici ontdekten dat de waarnemer het gedrag van deze deeltjes beïnvloedt. Zij spreken dan van kansen en waarschijnlijkheden.
Niet alleen de allerkleinste deeltjes gaan zich anders gedragen als er een waarnemer is, maar ook de qi gaat zich dan anders gedragen, althans dat is mijn ervaring.
Qi ervaar ik als vibratie. Wanneer ik mijn blik naar binnen richt, in mijn lichaam of in dat van een patiënt, dan verandert de qi. Als de qi relatief vrij in het lichaam kan bewegen, dan neemt de vibratiekracht toe, het beweegpatroon wordt coherenter en de beweegrichting wordt eenduidiger. Wanneer ik mijn aandacht richt op de lever, dan neem ik die waar als een vibrerend veld.
Bij patiënten met deficiëntie en/of stagnatie is de respons op mijn aandacht gering. De vibratie-activiteit neemt dan pas toe wanneer ik aandacht en mentale ontspanning op een zeer subtiel niveau op elkaar weet af te stemmen.
Hoe sensitiever wij zijn, hoe meer wij zulke subtiele fenomenen als qi kunnen waarnemen en hoe meer die die door onze waarneming worden beïnvloed. Qi wordt dus al beïnvloed als wij die waarnemen en niet pas als wij de intentie hebben die te beïnvloeden.
De eenheid van waarnemer en waargenomene
Wanneer ik mijn aandacht uitbreid naar het lichaam van de patiënt om het interne milieu van dat lichaam te scannen, dan breidt mijn qi zich uit. Er ontstaat een vibrerend waarnemingsveld. In dit veld is er geen afstand tussen mij en dat wat ik waarneem. Er is geen observator. Ik, de waarnemer, en het waargenomene, zijn dan met elkaar verstrengeld, zij vormen dan één vibrerend veld, één wolk van qi.