Blog
Op jonge leeftijd, zo rond ons derde levensjaar, ontwikkelen we een ik-besef. We gaan ons identificeren met ons lichaam, denken en voelen. Samenhangend hiermee ontstaat een gevoel van afgescheidenheid; een gevoel dat aanspoort tot het zoeken naar vervulling. Meestal schenkt dit kortstondige bevrediging, maar zelden duurzaam geluk. De vereenzelviging met wat we lijken te zijn en het rusteloze zoeken, put uit en verkrampt en verdicht ons lichaam.
De beoefening van taiji en qigong nodigt uit dit proces te keren. Door herhaald oefenen neemt de qi toe in het lichaam, gaat vrij circuleren en expanderen en verruimt de lichaamsstructuur.
Het lichaam dat in relatie tot de geest als yin wordt gelabeld (aarde, substantie, donker), krijgt zo steeds yangere kenmerken. Het wordt lichter, opener en ruimer.
De beginnende taiji- en qigongbeoefenaar heeft over het algemeen weinig voeling met zijn of haar lichaam, het interne milieu en de qi. Dit verandert door herhaald oefenen. De geest gaat zich meer en meer verbinden met de qi, en via de qi, met het interne milieu en het lichaam. Door de aandacht te focussen, een voorstelling te maken of een gedachte levend te houden, wordt de qi gemobiliseerd, komt tot expressie en krijgt gestalte. Zo krijgt de geest, in essentie een yange manifestatie (hemel, ruimte, grenzeloos), steeds yinnere kenmerken. De geest wordt krachtig, robuust en solide.
In het transformatieproces waarbij het lichaam meer yange kwaliteiten en de geest meer yinne kwaliteiten krijgt, ontvouwt zich onze oorspronkelijke natuur; wordt die steeds duidelijker aan ons getoond.